Verzenden naar een toepassing

Naam van instelling

Selecteer de opgeslagen instellingen die u wilt gebruiken in de lijst.

Selecteer Nieuw in de lijst om een nieuwe instelling op te slaan.

Bewerken

Klik hierop om instellingen te overschrijven of bewerken.

Klik op Instellingen wijzigen om de inhoud van de geselecteerde instelling te bewerken.

Klik op Naam wijzigen om de naam van de geselecteerde instelling te wijzigen.

Klik op Verwijderen om de geselecteerde instelling te verwijderen.

Lokatie

Geef de locatie op van de software die u wilt starten. Klik op Bladeren om de gewenste map te selecteren of een nieuwe map te maken.

Taakparameters uitvoeren

Selecteer de parameters die u naar de opstarttoepassing wilt sturen.

Pad naar bestand doorgeven aan toepassing: hiermee verzendt u de bestandsnaam voor de gescande afbeelding. In software die de opdrachtregelfunctie ondersteunt, worden gescande afbeeldingen geopend wanneer de software wordt gestart.

Pad naar map doorgeven aan toepassing: hiermee verzendt u de naam van de map waarin de gescande afbeelding is opgeslagen. Software die de opdrachtregelfunctie ondersteunt, wordt gestart wanneer de opslagmap is geopend.

Zelfgedefinieerd: hiermee geeft u optionele opdrachtregelparameters op. Afhankelijk van de gebruikte software worden mogelijk opdrachtregelparameters op hoger niveau ondersteund. Afhankelijk van de software kunt u bijvoorbeeld een bestand afdrukken met de opdracht “/p”. In dit geval voert u /p %file in het onderste invoerveld in, zodat het proces automatisch kan verlopen. U kunt de bestandsnaam en de mapnaam die naar de software worden gestuurd, bepalen door de volgende tekenreeksen met speciale tekens op te geven.

%file: geeft de naam van het gescande bestand aan.

%folder: geeft de naam van de map aan waar het gescande bestand is opgeslagen.

Voor meer informatie over ondersteunde opdrachtregels raadpleegt u de handleiding van uw software of neemt u contact op met de softwarefabrikant.