Bewerkingen kunnen afhankelijk van de toepassing verschillen. Zie de Help van de toepassing voor meer informatie.
Laad papier in de printer.
Open het bestand dat u wilt afdrukken.
Selecteer Afdrukken of Afdrukinstelling in het menu Bestand.
Selecteer uw printer.
Selecteer Voorkeuren of Eigenschappen om het venster van het printerstuurprogramma te openen.
Wijzig indien nodig de instellingen.
Zie de menuopties voor het printerstuurprogramma voor meer informatie.
U kunt ook de online-Help raadplegen voor een uitleg van de instellingsitems. Als u met de rechtermuisknop op een item klikt, wordt Help weergegeven.
Wanneer u Afdrukvoorbeeld selecteert, kunt u een voorbeeldweergave bekijken van het document voordat u dit afdrukt.
Klik op OK om het venster van het printerstuurprogramma te sluiten.
Klik op Druk af.
Wanneer u Afdrukvoorbeeld selecteert, wordt een voorbeeldvenster weergegeven. Als u de instellingen wilt wijzigen, klikt u op Annuleren en herhaalt u de procedure vanaf stap 2.
Als u het afdrukken wilt annuleren, klikt u op de computer met de rechtermuisknop op de printer in Apparaten en printers, Printer of in Printers en faxapparaten. Klik op Wat wordt er afgedrukt, klik met de rechtermuisknop op de taak die u wilt annuleren en selecteer vervolgens Annuleren. U kunt u een afdruktaak echter niet via de computer annuleren als de taak volledig naar de printer is verzonden. In dit geval moet u de afdruktaak via het bedieningspaneel op de printer zelf annuleren.